Het snowfalleffect

♠ Posted by freke in
Sinds The New York Times eind 2012 de multimediale longread ‘Snow Fall’ online zette, lijkt het alsof elk zichzelf respecterend medium aan het snowfallen is geslagen. Het ene na het andere verhaal verschijnt online, waarbij vormgeving en features steeds weer nieuwe hoogtepunten bereiken. Vormen deze artikelen, waarbij de presentatie minstens zo goed moet zijn als de inhoud, de toekomst van de online journalistiek? En wat hebben lezers hieraan? Worden zij slimmer door het lezen van snowfalls? 

Lees het hier.




Terug naar het lange verhaal

♠ Posted by freke in
'Who the heck wants to hear actors talk?' luidde de reactie van Harry Warner van filmstudio Warner Bros op de opmars van de sprekende film in de jaren twintig van de vorige eeuw. Harry’s verzet ten spijt lieten de broers Warner in 1929 de stomme film alsnog voor wat hij was en stapten ze over op het nieuwe genre.

Alle verandering is moeilijk, maar de overgang naar een nieuw medium of genre is voor veel mensen wel heel lastig. Sinds een jaar of twee à drie is het zogeheten long-form journalism in opkomst. Verhalen in dit genre, ook wel longreads genoemd, tellen minstens 2.000 woorden (soms wordt een ondergrens van 1.500 woorden gehanteerd) en maken onderdeel uit van de verhalende journalistiek. Het zijn een soort van journalistieke novellen; niet alleen vanwege de lengte, maar ook vanwege het taalgebruik en de inhoud. Nog een belangrijk kenmerk van de longreads: ze worden online gepubliceerd. Op hetzelfde wereldwijde web waar alles kort en snel moet zijn omdat de aandachtsspanne van de surfende lezer kort is. En het wordt alleen maar moeilijker om die aandacht vast te houden, hield onder meer de voormalige CEO van Google, Eric Schmidt, ons onlangs nog voor. Dit roept de vraag op: Wie wil er in vredesnaam lange webverhalen lezen?

Kort en simpel
Lange tijd was het devies voor online schrijven: houd het kort. De schijnbaar onbegrensde mogelijkheden van het internet leidden tot een nieuwe manier van schrijven, aldus Chrétien Breukers en Merel Roze. Korte zinnen, korte paragrafen, korte teksten. Teksten moesten bij voorkeur niet langer zijn dan het beeldscherm groot was; scrollen zou een remmende werking hebben en bovendien zou het lastig zijn om lange tijd achter elkaar van een beeldscherm af te lezen. Moeilijke woorden waren uit den boze: moest de krant altijd al begrijpelijk zijn voor de buurvrouw, online teksten mochten het denkvermogen van diezelfde buurvrouw helemaal niet te veel op proef stellen. Moeilijk taalgebruik kon immers met één muisklik worden afgestraft. En hoe eenvoudiger het werd om beeldmateriaal en multimedia online te plaatsen, hoe vaker dit ten koste ging van de tekst. Beeld is immers het ultieme verleidingsmiddel voor de fladderende bezoeker.  

Tijden veranderen
Maar de vorige alinea is niet voor niets in de verleden tijd geschreven. Sinds de uitvinding van het wereldwijde web in 1991 zijn meer dan twee decennia verstreken. In die tijd is er ongelofelijk veel veranderd; zowel qua technische mogelijkheden als in het gedrag en de gewoontes van mensen. Zo zijn de meeste internetgebruikers niet langer gebonden aan een desktopcomputer waarachter je al gauw een statische houding aanneemt. Online verhalen kunnen voortaan overal gelezen worden. Op de bank, in de trein, in de wachtkamer bij de tandarts, tijdens een saai college of op vakantie. Bovendien raken we steeds meer gewend aan lezen van smartphones, laptops, e-readers. Apparaten die het steeds makkelijker maken om webteksten te lezen doordat ze bijvoorbeeld in een leesmodus kunnen overgaan waarbij moeilijk leesbare pagina’s aangepast worden aan het scherm van het apparaat. Daar komt bij dat de jongste generaties niet beter weten; zij zijn opgegroeid met (spel)computers en andere apparaten. Scrollen is voor hen normaler dan het omslaan van een papieren bladzijde. Zo is in de Netflix-serie House of Cards te zien hoe de nieuwste generatie journalisten artikelen publiceert vanaf een smartphone.


Verleid de lezer
Ondanks de gewenning het lezen van online teksten, zijn longreads lang niet voor iedereen een logische volgende stap. Meer dan ooit moeten lezers verleid worden om aan het verhaal te beginnen, en meer dan ooit moeten hun aandacht tijdens het lezen vastgehouden worden. Zo kosten het lezen van een longread met een minimaal aantal van 2000 woorden gemiddeld negen minuten. Dat is naar maatstaven van het web lang. NRC heeft een online subpagina waarop sinds eind 2012 de beste longreads verzameld worden. Om mensen over te halen het verhaal in te stappen, plaatst de NRC-webredactie bij elke longread een (jawel) korte aanbeveling. In deze teaser wordt niet alleen de vraag beantwoord waarom de lezer aan het verhaal zou moeten beginnen, maar ook waarom hij het tot het einde zou moeten volhouden. Overigens wordt dit ‘volhouden’ vergemakkelijkt doordat de lezer door het vermelden van de gemiddelde leestijd weet waar hij aan toe is. Bovendien wordt de tekst regelmatig afgewisseld met beeldmateriaal. Daarbij blijft de tekst leidend, het betreft hier geen gesnowfallde verhalen.

Terug de diepte in
Over de content op het web wordt vaak beweerd dat deze ons weliswaar helpt onze kennis te verbreden, maar niet om te verdiepen. Via nieuwssites als nu.nl blijven we zonder al te veel moeite (en leestijd) op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Maar deze berichtgeving heeft vaak een vluchtig, hapsnap karakter en is voor een deel gebaseerd op informatie verkregen via social media als Twitter. Long-form journalism gaat tegen de tendens van kort en snel nieuws in. Het is ‘diepgang zonder haast’, aldus NRC. Dat hieraan behoefte is blijkt wel uit het succes van De Correspondent. Hoewel de stukken op dit journalistieke platform niet per se longreads zijn, zijn het over het algemeen wel lange stukken waarin geprobeerd wordt de diepte in te gaan. Naar eigen zeggen ‘een dagelijks medicijn tegen de waan van de dag’.

Ook de gemiddelde longread gaat in tegen de waan van de dag. Zowel qua inhoud als qua taalgebruik. Het betreft merendeels diepgaande verhalen, waarbij narratieve aspecten een grote rol spelen. De auteur of journalist is verhalenverteller en zijn naam wordt, in tegenstelling tot op de nieuwswebsites, prominent vermeld. De onderwerpen kunnen variëren van hoe Lindsay Lohan haar collega’s op een filmset tot wanhoop drijft tot hoe Barack Obama zich voorbereidt op een televisiedebat met Mitt Romney nadat hij een eerder debat tijdens de presidentsrace van 2012 hopeloos verknald heeft. De manier waarop de verhalen geschreven zijn is soms bijna literair te noemen. Zo is er de longread over de autistische WillLaFever die de wildernis in trekt en daar hopeloos verdwaald raakt. Robert Sanchez schreef er een verhaal van 6.811 woorden over.

'He was always drawn to the wilderness. As a young man, the high desert had been Will’s favorite place—the rocky formations, the gnarled hardwood trees, the bends of the land. He escaped there as often as he could; it was the only place he felt normal. He spoke mystically, almost in reverent tones, about the outdoors whenever his parents or his friends would ask why he’d disappear for days on end. In the wild—with a bedroll, wool blankets, extra socks, food, a bottle of water, and a Bic lighter—Will would remove himself from a world he thought had forsaken him.'

Minder dom?

Internet zou ons dommer maken. Alles moet kort en snel. Het web wordt vaak synoniem gesteld aan oppervlakkigheid. Het is niet vreemd dat er tegenbewegingen ontstaan tegen deze vluchtigheid. Bijvoorbeeld in de vorm van long-form journalism. Toenemende technische mogelijkheden en de veranderende gewoontes van mensen maken deze nieuwe manier van webschrijven mogelijk. Stiekem zijn die longreads natuurlijk helemaal niet zo nieuw. Voor een groot deel zijn ze schatplichtig aan de gedrukte media; de zogeheten dode bomen die door de opkomst van het internet in zwaar weer verkeren. De media die, als tegenhanger van het web, diepgang zouden vertegenwoordigen. Als het beste van de dagbladen en (opinie)tijdschriften in de vorm van long-form journalism zijn weg online vindt, zal het internet ons hopelijk een stukje minder dom maken. En zullen zelfs de meest hardnekkige sceptici zoals Eric Schmidt overstag gaan.

(Dit artikel telt 1.222 woorden, ongeveer 6 minuten leestijd. Meer longreads zijn onder andere hier, hier en hier te vinden.)

Van vinger aan de pols, capsule in je maag, bril op je neus

♠ Posted by Unknown in
Ik ben zelf hardloper en duursporter, maar op de een of andere manier is duursport saai. Zelfs ik, die tussen de 3500 en 4000 kilometer per jaar loopt vind het soms een eentonige sport. De loopsport volg ik met een half oog. Ik begrijp precies waarom aan het volgen van duursport op TV en radio niets aan is.  De ene voet, schaats, of trapbeweging na de andere en dat minuten of uren achter elkaar. Met enig geluk is de achtergrond mooi, maar wat de sporter meemaakt dat blijft gissen. Toch ben ik ervan overtuigd dat de invloed van techniek en innovatie daar op korte termijn veel in gaat veranderen. De sportjournalistiek over duursport zal er ineens heel anders uit gaan zien.

>

We kennen het al meer dan veertig jaar uit de motorsport, een kijkje in de keuken. Beelden uit de cockpit met informatie over toerental, snelheid en versnelling. Niet langer de saaie beelden van de wagens die rondje na rondje voorbij scheuren. Nee we krijgen bijna alles mee, we worden een met de coureur. Spannend en leuk om te volgen. Bij duursporten ging dat tot voor kort niet, maar toch zien we hier en daar de eerste, op het hoofd gemonteerde, minicamera tussen de fietsers en lopers verschijnen.







De verslaggeving van de duursport leent zich al meer dan 100 jaar het beste voor papier. En dus lezen we het meestal achteraf in de krant als komt de finish soms nog op radio of tv. Met internet kun je soms de hele wedstrijd zien, maar twee uur naar een marathon kijken en luisteren dat doet niemand. De atleet en de klok zijn de belangrijkste ingrediënten en dat is vrij snel heel saai. De verandering die ik verwacht worden voor een groot deel mogelijk door de steeds kleiner wordende medische apparatuur. Sporters steeds beter en intensiever begeleid. In het verleden was dat alleen mogelijk voor en na de wedstrijd, met stethoscoop, vinger aan de pols en later in een laboratorium. Tegenwoordig, met hartslagmeters in horlogeformaat en hulp van mobielinternet, kan er tijdens de wedstrijd gekeken worden of het fysiek gaat.

Die techniek is nog heel 'jong'. De grootste en bekendste fabrikant van hartslagmeters is Polar. Ze bestaan pas sinds 1977. In die kleine 40 jaar is de de opkomst van sportelektronica vele malen ingrijpender en groter geweest dan van ontwikkelingen  op gebied van schoen- en kledingtechniek. De laatste drie of vier jaar zou je kunnen spreken van een regelrechte technologierevolutie.

Ik denk dat het ergens rond 1995 geweest moet zijn dat ik zelf voor het eerst begon te horen van hartslagmeters. Met een band rond je torso, die met behulp van een zendertje, je hartslagfrequentie naar het horloge kon sturen. Achteraf kon je de gegevens uitlezen met een computerprogramma. Dat principe veranderde tussen 1995 en 2010 bijna niet.

Na 2005 veranderde er veel in het bijhouden van start- en finishtijden, de tijdregistratiechip deed zijn intrede. Waar voorheen sprake was tussen een bruto en een netto tijd verdween de bruto eindtijd. Het verschil tussen de twee tijden was een schatting van hoe lang het duurde voor een loper over de start liep. Door de chip verdween dat probleem. Een computer legde vast wanneer de chip over de start liep en hetzelfde gold bij de finish. Handmatig bijhouden van eindtijden hoefde niet meer. De eindtijden werden meteen een heel stuk nauwkeuriger. Het duurde niet lang voor het systeem tussentijden ging doorgeven en op deze manier kon de hele race in beeld worden gebracht. Een paar jaar werden er chips gebruikt die op de schoen moesten worden bevestigd, maar tegenwoordig is de chip vaak in het opgespelde startnummer verwerkt. Door het hele tijdregistratiesysteem aan het internet te koppelen is een wedstrijd bijna volledig live te volgen. op deze manier kunt je zien waar iemand op het parcours loopt, wat de  gemiddelde snelheid is en op welke positie hij ligt. Al kun je data kun in een overzicht downloaden.

Op persoonlijk vlak is de revolutie veel groter. Ik weet nog dat de eerste afstandmeters op de markt kwamen. Apparaatjes waarmee je de afgelegde afstand kon zien op je sporthorloge. Extreem duur, niet heel nauwkeurig en je moest ze kalibreren. Het ding werkte met paslengte en niet met GPS. Het was best een gedoe, maar als je hem goed had afgesteld werkte het redelijk. Je kreeg een aardig beeld van de afgelegde afstand en gemiddelde snelheid. Een heel groot succes werden deze apparaten nooit. Ergens tussen 2008 en 2010 werd alles anders. Hele kleine GPS (Global Positioning System)ontvangers in sporthorloges bestormen de markt. Zo goed als 100% nauwkeurig en relatief goedkoop. Polar al snel niet meer de enige grote partij op het gebied van sporthorloges. GPS gigant Garmin, Timex, Motorola, Nike, Adidas en TomTom ze willen allemaal een graantje mee pikken. Binnen een paar jaar groeien de horloges uit tot volwaardige loopcoaches. Ze meten hartslag, cadans, aantal passen, snelheid, tussentijden, afstand, calorieverbruik en ga zo maar door. Data kunnen snel en eenvoudig worden geüpload naar een gratis webbasedsoftwareprogramma van de horlogefabrikant waar de  gegevens op 1001 manieren kunnen worden geanalyseerd. Naast meten en weten kan er ook data in worden gedownload in het horloge. Heel eenvoudig kan een atleet op maat trainingen, routes en intervallen instellen. Eenmaal onderweg vertelt het horloge precies wat er moet gebeuren. De nieuwste generatie maakt gebruik van touchscreens, waarmee je snel en simpel tijdens het lopen de menu’s kan bladeren.

Dat is precies waar de innovatie van de sportjournalistiek moet worden gezocht. Het over de schouder meekijken. Inzicht in de data en meemaken wat de atleet tijdens de wedstrijd beleeft. Het lijkt nog een eindje weg, maar we zijn er dichtbij. TNO heeft al testen gedaan met een vorm van meten waarbij de atleet een capsule inslikt en hij gedurende de wedstrijd kan worden gevolgd. Het apparaatje meet en zend de gegevens via mobielinternet naar een computer. Zo kunnen in real time de temperatuur worden gemeten in relatie tot de prestatie en de hartslag. De loper kan het hele parcours worden gevolgd. Aan de andere kant test Google de Google Glass. Deze bril is  nu nog een experiment, maar als hij er komt is de blik over de schouder van de sporter ineens mogelijk. Sterker nog we kunnen dan precies zien wat de atleet ziet, samen met alle data die er op dat moment worden gegenereerd. 



Voor mij als hardcore, old school loper gaat het allemaal erg ver, te ver. Ik had een redelijk geavanceerde Garmin GPS horloge, maar min 17 trok het ding niet en vroor kapot. Ik loop weer zonder analyse en hartslag, hoe ver ik kom en hoe snel weet ik met 17 jaar ervaring toch wel. Toch kijk ik uit naar hoe de techniek de wedstrijdverslaggeving van het duursporten gaat veranderen. Misschien blijf ik er wel voor thuis.

Bronnen:

Polar.com
Garmin.com
RunningTimes.com
Runnersworld
TNO.nl https://www.tno.nl/images/shared/overtno/magazine/tno_mag_6_sep_2010_04_05_29_30_31.pdf
Google Glass http://www.google.com/glass/start/
http://en.wikipedia.org/wiki/Google_Glass



Computers voor kinderen: vooruitgang of verval?

♠ Posted by Ine Cup in

Werken op een computer is niet goed voor de ontwikkeling van de hersenen van kinderen. Dat is de mening van de Duitse geheugenonderzoeker prof. dr. dr. Manfred Spitzer, die veel stof deed opwaaien met zijn boek Digitale Dementia dat in 2012 verscheen. Hij beweert hierin dat kinderen die computers gebruiken een derde deel van hun hersenen niet goed ontwikkelen.

Driedimensionaal
Volgens Spitzer heeft een kind om optimaal te kunnen leren een driedimensionale ervaring nodig. Lezen, typen en swipen op een iPad is tweedimensionaal. Lezen en bladeren in een boek, schrijven met een pen op papier is driedimensionaal. Volgens Spitzer worden door die driedimensionale ervaring allerlei verbindingen gelegd in de frontale hersenkwab. Daardoor kunnen we beter onthouden en verbanden leggen.

Zijn redenering is dan ook dat kinderen die veel met iPads spelen een ontwikkelingsachterstand oplopen. Niet gek dat in Nederland Maurice de Hond één van zijn felste tegenstanders is. Hij is immers de grondlegger van de Steve Jobs scholen, ofwel de iPad scholen. Scholen waar een tabletcomputer een van de belangrijkste leermiddelen is voor de kinderen. Misdadig, volgens Spitzer.

  

Concentratie
De Nederlandse orthopedagoge Sieneke Goorhuis-Brouwer onderschrijft de mening van Spitzer. Kinderen zouden tot hun zevende jaar niet op laptops of tablets moeten spelen volgens haar, omdat computers voor kinderen te snel gaan. Hun concentratievermogen wordt daardoor onvoldoende geoefend. Ze haalt het voorbeeld aan van een kind dat in een prentenboek kijkt en soms minuten nodig heeft om een bepaalde figuur hierin te ontdekken. Een oefening in concentratie, aldus Goorhuis, die het kind niet krijgt als het op een computer werkt. 

Brain training
Spitzer en Goorhuis zijn niet de enige wetenschappers die er zo over denken. Al in het begin van deze eeuw concludeerde de Japanse wetenschapper Ryuta Kawashima van de Tohoku Universiteit in Japan dat bij tieners die videogames spelen de frontale kwabben niet gestimuleerd worden. In zijn onderzoek liet hij een groep tieners spelletjes spelen met een Nintendo, terwijl een andere groep een eenvoudige rekensom moest maken. Tijdens de activiteiten mat hij de hersenactiviteit van de tieners en wat bleek? Bij de Nintendo-spelers was slechts een gedeelte van de hersenen actief tijdens het spelletje, terwijl bij de rekenaars zowel de linker- als de rechterhelft van de frontale kwabben actief was. Zo min mogelijk op de computer en in plaats daarvan buiten spelen en zoveel mogelijk omgang met andere kinderen. Dat is de het advies van Kawashima aan ouders.

Opvallend genoeg bracht diezelfde Kawashima in 2005 samen met videogamefabrikant Nintendo het geheugenspel Brain Training uit, ofwel Hoe oud is jouw brein?.  Een spel voor volwassenen voor een Nintendo DS, dat de hersenen moet stimuleren. Dat lijkt lijnrecht in te gaan tegen de eerdere bewering van Kawashima over het schadelijke effect van videogames op de hersenkwabben. Toch niet. Bij volwassenen zijn de hersenkwabben al ontwikkeld. En dan kunnen deze spelletjes de hersenen juist stimuleren volgens Kawashima, die aan de royalties van het spel zo’n dertig miljoen dollar incasseerde. Geld dat hij vervolgens investeerde in het researchinstutuut van de Tohoku Universiteit, waar hij met zijn team onderzoek doet naar hersenstimulatie en manieren om ons werkgeheugen te trainen. Want, zo redeneert Kawashima, als hersengymnastiek goed is voor het brein van jonge volwassenen, waarom zou het dan niet ook een positief effect hebben op ouderen met dementie? De methode die Kawashima tot nu toe heeft ontwikkeld en die bestaat uit dagelijks een half uur hersengymnastiek zou volgens hem resultaat hebben bij zes van de tien dementiepatiënten. In de documentaire Do You Know What My Name Is? is te zien wat het effect is van de door Kawashima ontwikkelde methode. Met zijn  SAIDO Learning Memory Support Program  boeken de aan dementie lijdende bewoners van het Eliza Jennings verzorgingstehuis in Cleveland zichtbaar vooruitgang. Overigens komt hier geen game aan te pas, maar simpele rekensommetjes en leesoefeningen.



Waar het om gaat is echter dat een bepaald gedeelte van de hersenen cruciaal is voor ons leervermogen en dat we zelf in de hand hebben of we dat gedeelte al dan niet stimuleren.

Gamers scherper
Niet alleen Kawashima ziet voordelen van computerspellen bij volwassenen. Ook Daphne Bavelier, hersenonderzoeker aan de Universiteit van Rochester in de Amerikaanse staat New York meent dat gamers in bepaalde opzichten in het voordeel zijn. Onderzoek heeft volgens Bavelier namelijk uitgewezen dat gamen het gezichtsvermogen verbetert. Ook zou gamers een grotere aandachtsspanne hebben, in die zin dat ze hun aandacht op meerdere dingen tegelijk kunnen richten, zouden de hersenen van gamers efficiënter werken en kunnen ze sneller overschakelen naar andere taken. Waar veel geluiden zijn dan veelvuldig gamen prestaties vermindert, blijkt uit onderzoek dat proefpersonen die twee weken lang actie videogames speelden beter waren in de zogenaamde mentale rotatie testen, waarmee ruimtelijke intelligentie kan worden gemeten.




Afgaand op Spitzer, Goorhuis en Kawashima belooft computergebruik door kinderen niet veel goeds. Hun mening staat lijnrecht tegenover die van Maurice de Hond, die zijn overtuigingen baseert op hoe zijn eigen kinderen, twee van midden dertig en een dochter van een jaar of vijf, met computers omgaan. Wetenschap versus ervaring. Aan ouders de keuze.

Surfen we ons dom?

♠ Posted by Unknown in

Iedere nieuwe techniek heeft zijn voor- en nadelen of beter iedere techniek heeft voor- en tegenstanders. Of het nu gaat om elektriciteit, kunstlicht, telefoon, radio, tv of het internet er zijn altijd mensen die hun vraagtekens zetten vooruitgang of technische ontwikkeling. In mijn ogen is dat maar goed ook. Het is niet zo dat ik zelf overal vraagtekens bij zet, maar de critici vervullen een soort  ‘bescherming’ of controle mechaniek. Soms hebben ze gelijk, soms niet en in veel gevallen ebt de kritiek na een tijdje weg. Maar er is dan vaak wel grondig naar gekeken en onderzoek gedaan.

Sommige vragen worden nooit beantwoord, maar dat is niet zo belangrijk. De controle en het bekijken hoe iets van invloed is, is vaak al genoeg. Bijna ieder argument voor heeft een argument tegen. Wat de ene wetenschapper aanhaalt als gevaar wordt door een ander weerlegd, maar toch maakt het mensen alert. Het is in onze tijd van snelle technologische vooruitgang bijna onmogelijk om de risico’s in beeld te brengen. Bij hoogspanningskabels wordt bijvoorbeeld  al jaren gesproken over gevaren door straling en dat argument hoor je ook over telefoonzendmasten. Straling uit beeldschermen, kankerverwekkende mobieltjes etc. etc. er komt haast geen einde aan. Wat techniek met ons doet is bijna niet te beantwoorden en waarschijnlijk per persoon verschillend. Een aspect wil ik naar voren schuiven, omdat ik er door ben gefascineerd. De stelling dat we ons dom aan het surfen zijn.

Een tijd geleden heb ik mijn hersens laten onderzoeken. Je weet wel in zo’n MRI-scanner. Ik had het idee dat ik steeds minder kon onthouden en dat hinderde me enorm. Ik leef op mijn geheugen en als daar iets mee is dan merk ik dat, of beter ik denk dat ik het merk. Zeker weet ik dat namelijk niet. Op de scans was niets te zien, althans er was niets vreemds te zien. Wat overigens alleen maar wil zeggen dat er geen bloedingen zijn en geen tumoren groeien. Er kan van alles  in de grijze massa aan de hand zijn, wat niet meteen zichtbaar is. De neuroloog kon wel het een en ander verklaren. Hij legde uit dat we keuzes maken. Wat vinden we nog de moeite om te onthouden en wat niet meer. Volgens hem een continu proces en omdat we ouder worden moeten we steeds meer kiezen, alles bewaren gaat simpelweg niet en dus gooien we steeds meer informatie weg. Wat we niet meer gebruiken vergaat op den duur.

Wat de neuroloog me vertelde was maar deels waar. In 2011 had ik soort gelijke klachten, maar kwam bij een andere soort hersenspecialist terecht, een psychiater. Die keek heel anders naar de werking van mijn grijze massa. Hij ging meer in op de werking van het kortetermijngeheugen. Waarvan volgens hem de werking samenhangt met waar het zich meer bezig houdt. In mijn geval was dat met name heel veel piekeren. Daardoor zat het stuk hersens dat dingen kort moet opslaan helemaal vol er kon helemaal niets meer bij. Dat stukje noemde hij het werkgeheugen en heeft wel wat weg van het werkgeheugen van een computer. Mijn werkgeheugen presteerde uitermate slecht, maar mijn langetermijnheugen functioneerde prima. Volgens de psychiater geen enkele reden tot paniek, als de stress zou afnemen zou het werkgeheugen op den duur weer normaal gaan functioneren en daarmee mijn korte termijn geheugen. Ik ben er door mijn eigen ervaringen van overtuigd dat invloeden van buiten invloed hebben op hoe onze hersenen werken. Ik vraag me wel af hoe en wat invloed heeft en is het dan positief of negatief. Een van die invloeden is internet, wat doet dat met mij?

Schrijver en journalist Nicholas Carr schreef er in 2010 een boek over. ‘Het ondiepe, hoe onze hersens omgaan met het internet’, leverde hem een nominatie voor de Pulitzer prijs op. Carr legt uit hoe hij en een aantal van zijn kennissen zich druk maken over dat ze steeds meer moeite hebben met het lezen van boeken. Niet dat ze iets aan hun ogen mankeren of dat ze de tekens niet meer begrijpen, maar ze kunnen de concentratie veel niet opbrengen. Een beetje vreemd is, dat Carr er 224 bladzijden over volschrijft en er dus vanuit gaat dat de lezer dat probleem niet heeft, maar dat terzijde. Heel eerlijk ik heb dat probleem niet, ik lees nog steeds tamelijk veel. Op dit moment zelfs drie boeken door elkaar heen, geen probleem. Maar daar gaat het niet om. Wat Carr heel mooi weet uit te leggen is hoe onze hersenen omgaan met impulsen en veranderingen. Zowel buiten het lichaam als in het lichaam. Hij beschrijft hoe en wat van invloed is geweest op de vorming van het brein. Dat we vroeger veel gebruik maakten van orale overdracht, daarna van schrijven en vanuit daar via boeken naar het internet. Met alle consequenties die dat op onze hersenen heeft en heeft gehad.



We staan er nooit bij stil, maar toch hebben die stappen allemaal invloed gehad. Hoewel we nog lang niet weten hoe ons brein precies werkt is daar de laatste honderd jaar wel heel veel onderzoek naar gedaan en zijn we tot opzienbarende inzichten gekomen. Daarbij staat de plasticiteit van ons brein erg in de belangstelling. Onze hersens passen zich aan. Soms voor langere tijd, soms kort. Ze kunnen leren en herstellen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ze zich steeds opnieuw inrichten. Als voorbeeld haalt Carr aan dat als je blind wordt je gehoor bijna automatisch gaat compenseren. Maar veel praktischer en opzienbarender is dat bijvoorbeeld een Londense taxichauffeur een heel ander geheugen heeft, veel groter, dan een iemand die minder van zijn geheugen afhankelijk is. Dit soort individuele aanpassingen zijn er op alle mogelijke gebieden. Waar Carr en andere wetenschappers zich vooral druk over maken is dat we door ons internetsurfgedrag ons diepe concentratievermogen lijken te verliezen. De capaciteit om heel bewust en heel geconcentreerd een boek te lezen. Het internet maakt plukkers en verzamelaars van ons, die kleine stukjes oppikken die we nodig maar heel even nodig hebben. Een lange tekst lezen wordt door het gebruik van online media steeds moeilijker. Het opbouwen van deze concentratiemogelijkheid duurt lang om op te bouwen, maar kan dus wel degelijk vergaan. Tot ongeveer 15 jaar geleden was een geschreven tekst een van onze voornaamste bronnen. Dat gold zelfs op het net. Maar daarna zijn er heel veel andere mogelijkheden gekomen, zoals zoekmachines, apps, hyperlinks, twitter, youtube, mobiele telefoons en ga zo maar door. Het gaat het heel snel en zijn er steeds meer mogelijkheden heel snel en kortstondig bronnen te raadplegen. Volgens Carr leidt dit tot een overload aan informatie en komt deze niet meer in ons langetermijngeheugen terecht. Er wordt op deze manier geen kennis en ervaring opgebouwd in de hersenen. Als andere nadelige gevolgen noemt de schrijver een verlaging van de productiviteit en een afname van de creativiteit. Hijzelf heeft dan ook gekozen om zijn surfgedrag in te perken.

Wat het internet precies met ons doet is mij na het lezen van het boek en het raadplegen van andere bronnen nog niet helemaal duidelijk, maar dat er een invloed is daar twijfel ik geen seconde aan. Daarom blijf ik alert en leg kritiek niet meer zomaar naast me neer.

Bronnen:
The Shallows, what the internet is doing to our brains, Nicholas Carr, 2011 ISBN9781848872271
Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Langetermijngeheugen
Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Werkgeheugen_(mens)
Gesprekken met psychiater Pieter van Haegenborgh (PEC Eindhoven) en Corné van Lieshout (St. Anna Ziekenhuis Geldrop)

Dommer of slimmer door e-readen?

♠ Posted by oudewijninnieuwezakken in
Weinig apparaten hebben zo’n snelle opmars doorgemaakt als de tablet. Uit onderzoek van GfK van december 2013 bleek dat bijna 7 miljoen Nederlanders (53 procent) een tablet hebben. Toch introduceerde Apple de iPad pas in juli 2010. Van nul naar 7 miljoen in drie en een half jaar. Cijfers die je doen duizelen.
Net als de smartphone is de tablet inmiddels zo ingeburgerd, dat we ons niet eens meer kunnen voorstellen dat er ooit, pak ‘m beet vier jaar geleden, geen tablets waren. Dat wil zeggen, er waren wel ‘tablet-achtigen’ – de eerste tablet-pc’s werden begin jaren negentig geïntroduceerd -, maar er was slechts een enkeling die zo’n ding had. En dan nog hadden die geen touchscreen, maar had je daar een zogenaamde stylus voor nodig, een soort pennetje zonder inkt.

EO Personal Communicator / Foto cmwdotme

E-books
Met de opmars van de tablet heeft ook het digitale lezen een vlucht genomen. We houden onszelf massaal op de hoogte van het laatste nieuws via de tablet, hoeven onszelf geen breuk meer te sjouwen aan stapels vergaderstukken en ontdekken ook steeds meer het e-book, dat we niet alleen op een tablet, maar ook op de e-reader lezen. De verkoop van e-books neemt dan ook hand over hand toe. Was het marktaandeel van e-books ten opzichte van fysieke boeken in 2011 nog 1,3 procent, in 2012 was dat al gestegen naar 2,5 procent en in 2013 naar 3,2 procent.

Omzet fysieke boeken en e-boeken in mln € (bron: KVB)
Hyperteksten
De vraag is nu of het zogenaamde e-readen van invloed is op ons leesgedrag en zo ja, hoe dan. En maakt het voor het verwerken van de gelezen informatie uit of we het vanaf papier of vanaf een apparaat lezen. Veel onderzoek hiernaar is er (nog) niet. Nieuwe media en lezen (Mascha van de Ven, 2000) gaat over het verschil tussen lezen vanaf papier en vanaf een beeldscherm, in die tijd nog 'gewone’ computers en laptops. Dit onderzoek gaat dan ook over het lezen van internetteksten met hyperlinks, ofwel hyperteksten. Conclusie van de schrijfster is dat lezers hyperteksten veel meer scannen dan lezen op de traditionele manier, van links naar rechts en van boven naar onderen. Hoewel er geen verschil in tekstbegrip lijkt te zijn, vergt het van hyperteksten daardoor wel meer van de leesvaardigheid. Ook wijst het onderzoek uit dat hyperlezers langzamer lezen en sneller vermoeid zijn. Of dit te maken heeft met de beeldschermkwaliteit of een andere oorzaak heeft, blijkt niet uit het onderzoek.

Tablet vs e-reader
Bij een recenter onderzoek, Digitaal literair lezen (Niels Bakker, 2010), zijn tablets (inclusief computers en laptops) en e-readers wél meegenomen. Als het gaat om lezen vanaf een tablet is de conclusie niet heel erg veel anders dan die van het onderzoek uit 2000. Tabletlezers scannen, zijn minder geconcentreerd en surfen vaak over het internet tijdens het lezen van een tekst. Gevolg is dat de leesbeleving een hele andere is dan bij lezen vanaf papier. Doordat tabletlezers sneller zijn afgeleid, worden ze minder ondergedompeld in het verhaal. Ook is het vermoeiender. Een groot verschil is dat lineair lezen dwingt veel meer om teksten te interpreteren, om begrijpend te lezen.

Lezen op een e-reader blijkt dicht bij lezen van papier te liggen. Door het ontbreken van hyperteksten, het e-Inkscherm (dat een e-pagina doet lijken op een papieren pagina) en het ontbreken van de achtergrondverlichting van een tablet, is de leeservaring nagenoeg hetzelfde als bij een boek.

Andere vaardigheden
Grote vraag is of het lezen vanaf een tablet invloed heeft op onze hersenen. Allerlei onderzoeken ten spijt is op dat gebied vooralsnog niets bewezen. Nóg niet, beter gezegd, want ongetwijfeld verschijnen hierover in de toekomst nog de nodige onderzoeken. Het enige wat we tot nu toe weten is dat lezen van een tablet een ander beroep doet op onze cognitieve vaardigheden. Het traditionele lezen vereist naast het opnemen van informatie ook analyse, reflectie en introspectie. Dit soort vaardigheden dreigt te verdwijnen door het gebruik van tablets en andere computers. Daarentegen krijgen we er door diezelfde devices ook weer vaardigheden bij, zoals computergeletterdheid, internetgeletterdheid, schermgeletterdheid en multigeletterdheid. Dat is dan weer meegenomen. Maar of we dommer of slimmer worden door te e-readen? De tijd zal het ons leren.